Gewasbescherming, (on)gewenst?
Herken je de zorg over resten van gewasbeschermingsmiddelen in voeding? Of denk je: “Het zal mijn tijd wel uit duren?” Bieden de normen die gehanteerd worden voor iedereen voldoende veiligheid? Is het gebruik van deze stoffen echt nodig of zijn er betere alternatieven? Waarom worden deze stoffen gebruikt? Kunnen ze beter worden vermeden? Wat zijn het voor stoffen en wat is het nut ervan?
De eerste generatie: DDT
Gewasbeschermingsmiddelen
zijn chemicaliën die bij de teelt van groente en fruit worden gebruikt om een
zo groot mogelijke opbrengst te krijgen. Om te begrijpen hoe er nu met
gewasbescherming omgegaan wordt is het goed om eerst in de recente geschiedenis
te duiken.
Het meest bekende bestrijdingsmiddel in de landbouw is het insecticide dichloordifenyltrichloorethaan,
oftewel DDT. Hoewel de uitvinder van deze stof Paul Herman Müller in 1948 nog
beloond werd met de Nobelprijs voor de Fysiologie of geneeskunde, werd steeds
duidelijker dat het gebruik van DDT tot blijvende milieuschade leidt. De echte
doorbraak voor dit inzicht werd in 1962 bereikt door Rachel Carson met het boek
Silent Spring. DDT wordt slecht afgebroken en hoopt zich op in het vetweefsel
van alle deelnemers aan de voedselketen.
DDT is beperkt toegestaan, maar…
De WHO staat het
gebruik van DDT alleen nog in kleine hoeveelheden toe voor het bestrijden van
de malariamug, maar ook die beestjes zijn steeds vaker resistent voor dit
middel omdat dit vroeger veel werd gebruikt in de landbouw. DDT heeft een lange
halfwaardetijd: het duurt lang eer deze stof is afgebroken. Daardoor wordt er
nog steeds DDT aangetroffen in allerlei producten. Ondanks het DDT-verbod in de
landbouw zijn er in de derdewereldlanden nog altijd DDT-voorraden die mogelijk
niet alleen voor het bestrijden van de malariamuggen worden gebruikt.
Het is dus zaak dat er voldoende controle plaats vindt op de residugehalten van
allerlei gewasbeschermingsproducten in groenten en fruit uit deze landen.
Daarnaast is het voor deze landen ook nodig dat zij over betere
gewasbeschermingsproducten kunnen beschikken om ook hun eigen bevolking op een
veilige manier te kunnen voeden.
Meer onderzoek, meer veiligheid?
In de loop der
jaren zijn er steeds meer gewasbeschermingsmiddelen ontwikkeld. Hierbij wordt
er veel onderzoek verricht om het tijdstip in de groei van het gewas te bepalen
waarop de grootste kans is op ziekte of plagen en welke dosis het beste
resultaat geeft. Daarnaast wordt gekeken
of de halfwaardetijd van de stof en zijn afbraakproducten voldoende is om de
plaag effectief tegen te gaan en zo weinig mogelijk resten in de
voedingsmiddelen achterblijven, om een zo laag mogelijke blootstelling voor
mens en dier aan de gewasbeschermingsmiddelen te bereiken.
Toch is ook hier nog meer winst te boeken, omdat de mens nog meer andere
stoffen binnenkrijgt, terwijl er weinig gegevens voorhanden wat de effecten van
de combinatie van deze stoffen zijn in het menselijk lichaam.
Gewasbeschermingsmiddelen beperken
Gewasbeschermingsmiddelen
werken op het zenuwstelsel van de dieren die bestreden worden, maar ook de mens
is gevoelig voor deze neurotoxische effecten. Mensen die met
gewasbeschermingsmiddelen werken dienen daarom ook maatregelen te nemen om het
inademen van- en huidcontact met deze middelen te vermijden.
Vroeger werden deze producten aangebracht met behulp van sproeivliegtuigen.
Deze hebben als nadeel dat er ook gewasbeschermingsmiddelen op percelen
terechtkomt waarvoor deze gewasbescherming niet nodig of gewenst is.
Tegenwoordig worden de gewasbeschermingsmiddelen direct op of bij het gewas op
het land aangebracht met sproeimachines op de akkers zelf. Hierdoor is er
minder van het middel nodig, het wordt selectiever aangebracht en de
blootstelling van andere gewassen wordt tot een minimum beperkt, waardoor het
residugehalte verder kan worden verlaagd.
Veilige doses?
In 2010 is er door het
Rijks Instituut Volksgezondheid en Milieu gekeken of de risicoschatting voor de
blootstelling aan residuen van gewasbescherming wel voldoende is voor de meest
kwetsbare groepen. Uit de schatting van de blootstelling aan residuen van
gewasbescherming op basis van de gegevens van de meest recente voedselconsumptiepeiling
en de geldende normen voor maximale residugehaltes bleek dat kleine kinderen
mogelijk meer residuen binnenkregen dan gedacht. Dit vormde de aanleiding voor
verder onderzoek op Europees niveau om na te gaan of de residunorm naar beneden
bijgesteld dient te worden. Daarnaast blijft onderzoek nodig om gewasbescherming
zo veilig mogelijk te maken.
Het zou mooi zijn als kennis vanuit de biologische landbouw en de gewone
landbouw te combineren om het beste uit beide werelden te verenigen voor
veilige voeding. Biologische gewassen hebben veel lagere gehaltes aan residu
door hun teeltmethoden.
Biologisch versus gewoon?
Hoewel er nagenoeg geen verschillen zijn in het voedingsstoffengehalte tussen gewone en biologische voeding is het voor kleine kinderen en andere kwetsbare groepen op basis van de bovengenoemde bevindingen raadzaam om blootstelling aan residuen van gewasbescherming zoveel mogelijk te vermijden. Biologische groenten en fruit zorgen voor een goede voedingswaarde en belasten het ontgiftingssysteem minder sterk, omdat het residugehallte lager is dan van de groente en fruit die op een gewone manier is geteeld.
Geplaatst door Anneke Palsma op 14 November 2013
- 2019 (7)
- 2018 (46)
- 2017 (46)
- 2016 (47)
- 2015 (53)
- 2014 (51)
- 2013 (50)
- 2012 (47)
- 2011 (14)